Over de landinrichting van de Romeinen en hun grondpolitiek.

Caesar had niet veel op met de Germaanse landbouw. Volgens hem maakten ze er niet veel werk van. Niemand had een vast stuk akkerland in eigendom. Ieder jaar kregen families en stammen een stuk grond toegewezen dat ze het jaar daarop weer moesten verlaten. Ten tijde van Caesar hadden de Romeinse boeren het beter voor elkaar. De Romeinen legden moerassen droog, kenden ruilverkavelingen en voerden een grond- en prijspolitiek. Niet altijd tot groot genoegen van de inheemse boeren overigens. Maar dat kunnen we van het Europese landbouwbeleid ook niet zeggen, dat deels met dezelfde problemen als de Romeinse landbouw kampt.

Landmeetkunde

De Romeinen bezaten verschillende landmeetkundige instrumenten. Zo diende de 'chorobates' om te waterpassen en de 'groma' om lijnen en rechte hoeken uit te zetten. De 'chorobates' lijkt nog het meest op een eenvoudige houten bank. In het midden was een brede groef gemaakt. Tijdens het waterpassen werd de groef gevuld met water. Als er geen water van bank meer liep, wist men dat de bank waterpas stond. Door meerdere 'chorobates' achter elkaar te plaatsen kon men dan de hoogteverschillen meten. Vitruvius beschrijft deze werkwijze om aquaducten te ontwerpen. De 'groma' bestaat uit een horizontale paal, die met een scherpe punt de grond ingedreven kan worden. Aan de bovenkant bevinden zich twee horizontale stokken met aan iedere kant een schietlood. Deze stokken kunnen ten opzichte van elkaar bewogen worden waardoor iedere hoek geconstrueerd kan worden. Op deze manier kan een landmeter lijnen uitzetten en hoeken opmeten.

In Pompeii is de graftombe van ene Popidius Nicostratus gevonden. Op zijn grafsteen staan de afbeeldingen van een 'groma', meetstokken, een meetlint en een meetlat. Blijkbaar oefende deze Pompeiiaan het beroep van landmeter uit.

De Romeinse standaardmaten waren de 'actus' (36,57 meter) en de 'iugerum' (2520 m2).

Ruilverkavelingen

De Romeinen koloniseerden de overwonnen gebieden met gepensioneerde legionairs en vestigden er koloniën. Romeinse soldaten konden zich grote landerijen verwerven. Catullus (84 - 54) beschrijft in een aantal verzen het landgoed te Firmum Picenum van 'Prijspik', die hoofd van de genie - Mamurra - was in Caesars leger en dat bestaat uit bosgrond, 30 morgen weidegrond, veertig morgen bouwland en de rest is drasland. Het had prachtige voorzieningen: alle soorten vogels, vissen, weiland, bouwland en wild. Het moet voor die tijd een bijzonder rijk landgoed geweest zijn.

De verkavelingen zijn op luchtfoto's soms nog uitstekend te zien, zoals rond Lugo in de buurt van Ravenna. Maar ook in Nederland zijn bewijzen gevonden dat de Romeinen hier de gronden verkavelden. In Zuid-Limburg, Rijswijk en Wijk bij Duurstede zijn sporen van zogenaamde centuratio gevonden. Deze centuratio - stukken land van 750 bij 750 meter - werden op hun beurt weer verdeeld in kleinere stukken.

De omvang van de villa rusticae varieerde in Limburg van 500 tot 3.000 ha. Er werd ook veeteelt bedreven, waarvoor men immers meer grond nodig heeft dan voor akkerbouw.

Grond kon extreem duur zijn. Plinius vermeldt de prijzen van twee wijngaarden in Nomentanum; één die 400.000 sestertiën opbracht (40 acres) en één die 600.000 sestertiën kostte.

Grondpolitiek

De aanzet tot een echte Romeinse grondpolitiek is gegeven door de broers Tiberius en Gaius Gracchus. Beide broers trokken zich rond 130 voor Christus het lot van verdreven boeren op het Italische platteland en van de hongerende bevolking in Rome aan.

Als gevolg van de oorlogen met Carthago was het platteland uitgemergeld. Hannibal had met zijn veldtocht diep in Italië het land twaalf jaar in zijn ban gehouden en de agrarische infrastructuur verwoest. In de derde Punische oorlog (149 -146) verslaat Rome Carthago definitief en geeft ze eindelijk gehoor aan de oproepen van Cato om de stad te verwoesten. De daarop volgende represailles van de Romeinen op Hannibal's bondgenoten waren niet gering. In heel Italië werden boeren van hun land verdreven en de grond verviel aan de staat.
Die grond werd uitgegeven aan Romeinse burgers, die er met slaven grote landerijen vestigden. Met de toenemende import van goedkope granen vanuit Egypte gingen deze nieuwe boeren over op veeteelt en op de teelt van handelsgewassen als wijn en olijfolie. De oorspronkelijke bewoners rustte weinig anders dan naar Rome te gaan en hun heil te zoeken in het leger en de kolonies.
Tiberius Gracchus wilde de oude landbouwstructuur herstellen door een grondhervorming door te voeren. Geen Romein zou meer dan 500 iugera grond mogen bezitten. Dit betekende niets anders dan een hernationalisatie van de gronden. Op de vrijkomende gronden zouden kleine nieuwe boerderijen van 30 iugera gevestigd worden. Zowel de Senaat als de grootgrondbezitters verzetten zich met succes tegen deze plannen en in 133 voor Christus vermoorden enkele senatoren hem in Rome.
Zijn broer Gaius nam twaalf jaar later de fakkel van zijn broer over en bracht het tot tribuun. Zijn leven is beschreven door Plutarchus, die vertelt dat Gaius verschillende wetsvoorstellen door de Senaat kreeg. Een landwet om het staatsland onder de armen verdelen, een legerwet om soldaten van staatswege te voorzien van kleding en die niet langer te korten op het soldij, een graanwet, waardoor armen graan onder de marktprijs kregen en jurywet, waardoor de macht van de senatoren werd beperkt. Gaius overspeelde echter zijn hand door mee te dingen in de consulverkiezingen. De senatoren vreesden dat hij teveel macht zou krijgen en complotteerden tegen hem.
Ze vonden in zijn collega-tribuun Livius Drusus een goede tegenstander van Gaius en een ware demagoog, die zijn in welsprekendheid met de beste redenaars van Rome overtrof. Livius bespeelde de massa handig door exacte dezelfde dingen als Gaius te beloven, maar tegelijkertijd Gaius te beschuldigen van kuiperijen en lage listen. Dit leidde ertoe dat uiteindelijke ook de jongste broer samen met 250 volgelingen op gruwelijk wijze werd vermoord.

Zijn wetten bleven echter nog lange tijd in stand, maar hun betekenis werd allengs minder. En een echte rechtvaardige grondpolitiek bleef uit.

Aan het einde van het Romeinse Rijk - toen men de agrarische infrastructuur niet meer in stand kon houden - braken er tenslotte boerenopstanden uit. Lactantius (250 - 320 na Christus) beschrijft het verval onder Diocletianus.

"Er waren op zeker moment minder mannen die belasting betaalden dan mannen die door de overheid lonen kregen; dus werden boeren belast met enorme bedragen, als gevolg daarvan werden boerderijen verlaten en veranderde cultuurgrond in bosland".

MGRT_rioleringsbuizen.jpg
MGRT_MGRT_ploegscharen.jpg
MGRT_schrapers.jpg
MGRT_sikkel.jpg
MGRT_wastafel_stili.jpg
BM_aardewerken_rioleringsbuis.jpg
BM_hamer.jpg
BM_holle_stenen.jpg
BM_schoppen.jpg

Content © Sierd de Jong - Fotografie Margriet Stemerding - Webdesign © Bastiaan de Jong    Site Meter